zaterdag 22 februari 2014

Vroman

Wat maakt het uit. Of het nu Beverlo of Brooklyn is.
Of er een oceaan tussen zit of niet, wat kan ons
dat schelen. Het leven is overal. In de Gummistad,
in het Varkensdorp. Overal bouwt en beeft men.
Overal blijven wij het verlangen als een blauwe
schaduw in onze harten dragen. Stamelend

in tunnels en talen. In de weer met knuppels
en kwalen... Niet meer dan één nacht kost het ons
om groot en grijs te worden. Maar "Oh what a night".

Het ongerijmde van rijm. Het wispelturige van wind.
Dat is wat ik van hem leer. En hoe alles kolkt en klaagt;
van meet af aan beschoren ligt in de huishouding
van ons bloed. Ijdeltuit en Edelhert. Onbeklemd
en onbevangen, hij knipoogt als een jongen.

Knerpend als sneeuw draag ik zijn stem doorheen
de mooie rommel van mijn leden. Luidkeels hoor ik
hem zingen. Met mijn stem zingt hij. Van de aarde.
En hoe het moet zijn voor de neergehaalde palmen
om in dat hoofd van ons te blijven wuiven.



©Paul Rigolle


Uit 'Tot het bestaat'.
I.M. Leo Vroman, vandaag overleden


woensdag 19 februari 2014

Kalebas
















(Bij ‘Waterdrager’ een beeld van Philip Aguirre y Otegui)


Wat je hoort en ziet! Iemand die
naar iets grijpt voor ie vertrekken moet.
De kalebas over de rug gegooid, holte,
iets wat inhoud geeft. Water dat zich
naar de omtrek van flessen plooit.

Wat je hoort en ziet! De roep van
de man in bijenwas. Gereuzel van zand.
Beton dat ons op doet stijven.
En niet te vergeten, niet te vergeten:

het knerpen van het krijt
in de machines van de wereld.



© Paul Rigolle


Dit gedicht bereikte de top 100 van de Turing-Nationale Gedichtenwedstrijd, editie 2013.
Gepubliceerd in de bloemlezing “Daar begint de poëzie”- De 100 beste gedichten uit de Turing Gedichtenwedstrijd 2013. Uitgeverij Van Gennep.